Vervoer van niet-gecremeerde stoffelijke overschotten

Artikel 13 van het decreet van 16 januari 2004 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging bepaalt dat niet-gecremeerde stoffelijke overschotten individueel met een lijkwagen of op een passende wijze moeten worden vervoerd.

Omzendbrief BA-2006/03 betreffende de toepassing van het decreet en de uitvoeringsbesluiten verduidelijkt wat moet worden verstaan onder "op een passende wijze", namelijk: situaties waarbij verschillende stoffelijke overschotten in een zelfde wagen vervoerd worden, stroken niet met het beginsel van de aan de doden verschuldigde eerbied en moeten vermeden worden.

In december 2016 antwoordde Minister Homans op een parlementaire vraag i.v.m. het vervoer van niet-gecremeerde stoffelijke overschotten met eenzelfde lijkwagen die speciaal uitgerust is voor gezamenlijk vervoer dat het essentieel is dat stoffelijke overschotten op een passende wijze worden vervoerd, met eerbied voor de doden en in de omstandigheden die geen gezondheidsrisico's met zich meebrengen. En dat artikel 13 van het decreet het vervoer van niet-gecremeerde stoffelijke overschotten met eenzelfde lijkwagen die speciaal uitgerust is voor gezamenlijk vervoer niet in de weg staat.